De matigingsgronden bij bestuurdersaansprakelijkheid zijn limitatief

Op 13 mei 2022 heeft de Hoge Raad bepaald dat de in artikel 2:248 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde matigingsgronden voor bestuurdersaansprakelijkheid limitatief zijn en dus niet bijvoorbeeld op grond van redelijkheid en billijkheid kunnen worden aangevuld. Hoe zat het ook alweer?

Bestuurdersaansprakelijkheid
Als het bestuur van een besloten vennootschap (B.V.) voorafgaande aan het faillissement zijn bestuurderstaak onbehoorlijk heeft vervuld en het aannemelijk is dat dit onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement van de vennootschap is, dan is iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het na aftrek van de baten resterende bedrag van de schulden in het faillissement.

Als een bestuurder aansprakelijk wordt gesteld, kan hij de rechter vragen het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld te matigen. De matigingsgronden uit genoemd artikel zijn:

  • de aard en de ernst van het onbehoorlijk bestuur;
  • andere oorzaken van het faillissement;
  • de wijze van afwikkeling van het faillissement; en
  • als hij kan aantonen dat hij pas geringe tijd in functie was.

De Hoge Raad heeft nu dus bepaald dat deze matigingsgronden niet slechts als voorbeelden fungeren, maar dat de aansprakelijkheid van de bestuurder niet op andere gronden kan worden gematigd.

De casus
De B.V. voor welk tekort twee bestuurders aansprakelijk zijn gesteld, is in 2016 failliet verklaard. De rechtbank en het gerechtshof hebben de bestuurders veroordeeld tot voldoening van het gehele tekort in het faillissement. Dit terwijl de bestuurders hadden aangevoerd dat de matigingsgronden van artikel 2:248 lid 4 BW op hen van toepassing zouden zijn. De bestuurders hadden in cassatie daartoe onder meer aangevoerd dat het gerechtshof heeft miskend dat de opsomming van de matigingsgronden in artikel 2:248 lid 4 BW niet limitatief is, dat het faillissement niet door hun bestuur was veroorzaakt en dat het handelen van de curator onrechtmatig was en dat de curator daardoor de boedel heeft benadeeld.

De Hoge Raad
Omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de gronden van artikel 2:248 lid 4 BW limitatief zijn, kan de rechter de aansprakelijkheid van de bestuurders uitsluitend op grond van bovengenoemde vier gronden matigen. De bestuurders zijn dus in het ongelijk gesteld.

Als je als bestuurder voor het tekort in uw faillissement aansprakelijk bent gesteld, neem dan contact op met Chris de Moor of één van onze andere ondernemingsrechtadvocaten. Als je het gevoel hebt dat je mogelijk aansprakelijk zult worden gesteld, lees dan hier de tips hoe dat te voorkomen.