Sportbonden en sporters opgelet: sportrechtelijke arbitrage heeft wellicht tóch niet het laatste woord!
Recentelijk heeft Advocaat-Generaal (‘AG’) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘het Europese Hof’) advies uitgebracht waarin zij de huidige juridische positie van de uitspraken van het Court of Arbitration for Sport (‘CAS’) aan de kaak stelt.
Verloop procedure
De Belgische voetbalclub Royal Football Club Seraing (‘Royal Seraing’) sloot op 30 januari 2015 een overeenkomst met het Maltese bedrijf Doyen Sports, waarbij laatstgenoemde, grof gezegd, de economische rechten op de transfersommen bij verkoop van een aantal voetballers van de club verwierf. Het houden van deze rechten door derden, niet zijnde de club van de speler, is bekend als ‘Third Party Ownership’ (‘TPO’). Dit is sinds 1 januari 2015 in de FIFA-transferregels verboden.
Kort gezegd houdt het TPO-verbod in dat alleen de clubs waartussen een transfer van een bepaalde speler plaatsvindt alsook de voormalige clubs van die speler recht op een bepaald percentage van een toekomstige transfer hebben. Behoudens een beperkte uitzondering voor de speler en de voetbalagent mogen clubs de inkomsten van toekomstige transfers niet aan derden doorverkopen, waaronder investeringsmaatschappijen zoals Doyen Sports. De belangrijkste reden voor het TPO-verbod is dat derden vaak uitsluitend belang bij een zo hoog mogelijke transfervergoeding hebben.
De tuchtcommissie van de FIFA oordeelde dat Royal Seraing de FIFA-regels had overtreden en veroordeelde de club tot een geldboete. Na een onsuccesvolle arbitrageprocedure bij de FIFA, stelde Royal Seraing hoger beroep in bij het CAS. Dit oordeelde dat het TPO-verbod het Unierecht niet schendt en daarmee rechtmatig is. Op basis van de toepasselijke arbitragereglementen kon alleen het Tribunal fédéral, de hoogste rechterlijke instantie in Zwitserland, de uitspraak van CAS nog vernietigen, maar het deed dat niet.
Doyen Sports en Royal Seraing spanden vervolgens een procedure tegen de FIFA bij de rechtbank van koophandel te Brussel aan. Daarin voerden zij aan dat het TPO-verbod in strijd met het Unierecht op het gebied van zowel de verkeersvrijheden als het mededingingsrecht zou zijn. De rechtbank en later het Hof van Beroep in Brussel verklaarden zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen. De arbitrale uitspraak van het CAS had volgens Belgische wetgeving namelijk definitieve rechtskracht verkregen nadat het Zwitserse Tribunal fédéral het in stand had gelaten.
Na het hoger beroep stapte Royal Seraing naar het Belgische Hof van Cassatie. Dit heeft vervolgens prejudiciële vragen aan het Europese Hof gesteld. De kernvraag in deze procedure is de volgende: staat het Unierecht het toe dat een nationale wet definitieve rechtskracht aan een arbitrale uitspraak toekent die niet door een nationale rechterlijke instantie van een EU-lidstaat aan het Unierecht is getoetst?
Conclusie van de AG
Allereerst stelt de AG vast dat voetbal een economische activiteit betreft en het Unierecht daarom van toepassing is. Het gevolg hiervan is dat iedere (mogelijke) inbreuk van de FIFA-regels aan het Unierecht door een “rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (‘VWEU’) wegens het recht op daadwerkelijke rechtsbescherming (zie hiervoor artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU) moet kunnen worden getoetst.
Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen analyseert de AG eerst de rol van het CAS in het huidige systeem van de FIFA. Volgens de FIFA-regels kan tegen alle definitieve besluiten van de FIFA beroep worden ingesteld bij het CAS. Tegen de uitspraak van het CAS staat volgens de FIFA-regels geen beroep bij gewone nationale rechterlijke instanties open. Uitsluitend het Zwitserse Tribunal fédéral is bevoegd het vonnis van het CAS op een beperkt aantal gronden te toetsen. Eén van die gronden is te bepalen of het vonnis in strijd met de Zwitserse regels van openbare orde is.
In eerdere rechtspraak van het Europese Hof is geoordeeld dat beperkte toetsing aan regels van openbare orde bij vrijwillige handelsarbitrage toelaatbaar is, omdat dit de doeltreffendheid dient. Sportarbitrage verschilt echter van normale handelsarbitrage, doordat deze door de sportbonden verplicht aan sporters en sportclubs is opgelegd. Ook is het CAS autonoom ten aanzien van de uitvoering van het vonnis, terwijl bij handelsarbitrage een vonnis via de normale rechter moet worden afgedwongen (ook wel ‘exequatur’ genoemd). Deze eerdere rechtspraak van het Europese Hof zou vanwege deze afwijkingen volgens de AG niet op sportarbitrage van toepassing moeten zijn. De beperkte toetsing van sportarbitrage aan de regels van openbare orde is volgens de AG niet verenigbaar met het Unierecht.
Vanwege de autonomie uitvoering aan vonnissen te geven, is de kans dat een nationale rechterlijke instantie een CAS-uitspraak krijgt voorgelegd, onvermijdelijk verkleind. Dat roept volgens de AG vragen op welke beroepsmogelijkheden lidstaten voor daadwerkelijke rechtsbescherming tegen een CAS-uitspraak die mogelijk inbreuk maakt op het Unierecht moeten bieden. De AG herhaalt in dat kader het ISU-arrest van eind 2023 waarin het Europese Hof voorstelde dat verplichte arbitrage door een nationale rechterlijke instanties moeten kunnen worden getoetst. De AG gaat een stap verder en concludeert dat een arbitraal vonnis van het CAS altijd door een nationale rechterlijke instantie op het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming moet kunnen worden getoetst. Een nationale wet die dit niet toestaat, is in strijd met het Unierecht.
De tweede prejudiciële vraag waarom het in deze procedure draaide, had betrekking op de vraag of het Unierecht zich tegen een nationale wet verzet die weerlegbare bewijskracht toekent aan een arbitraal vonnis dat door een rechterlijke instantie uit een derde land (niet-EU) aan het Unierecht is getoetst. De AG maakt met weinig woorden duidelijk dat het Unierecht dit toestaat, omdat de weerlegbare bewijskracht een rechter in de EU in staat stelt het Unierecht te waarborgen door prejudiciële vragen aan het Europese Hof te kunnen stellen.
Gevolgen
Mocht het Europese Hof de conclusie van de AG overnemen, dan is een duidelijk gevolg dat uitspraken van arbitragecommissies, zij het nationaal of internationaal, altijd voor een integrale toetsing aan het Unierecht door een nationale rechter openstaan. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, om te waarborgen dat sportbonden zich aan het Unierecht houden, betekent dit ook dat procedures in de sportwereld nog langer kunnen duren. Illustratief is de Diarra-zaak waarin het Hof recentelijk een arrest heeft gewezen, terwijl deze procedure bijna een decennium geleden bij het CAS speelde.
Vragen
Als u meer over dit onderwerp of andere sportrechtelijke aangelegenheden wil weten, dan bent u bij LOYR op het juiste adres. Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met Zabih Etemadi via etemadi@loyr.nl of Babs Dubois via dubois@loyr.nl.