Lassana Diarra versus FIFA: het einde van het huidige transfersysteem?
Op 4 oktober 2024, bijna een kwart eeuw na het Bosman-arrest, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de voetbalwereld opnieuw opgeschud. Begin deze maand oordeelde het Hof dat de transferregels van de FIFA, de zogeheten FIFA Regulations on the Status and Transfers of Players (‘RSTP’), op sommige onderdelen in strijd zijn met het Unierecht. Ex-profvoetballer Lassana Diarra, voormalig speler van onder meer Real Madrid, spande een zaak aan tegen de FIFA waarin hij betoogde dat de huidige transferregels onrechtmatig zijn en dat hij daardoor schade heeft geleden. Zijn eis lijkt succesvol, aangezien het Hof oordeelde dat de aangevochten regels niet verenigbaar zijn met zowel het vrij verkeer van werknemers als het mededingingsrecht.
De feiten
Diarra sloot in 2013 een spelerscontract met de Russische club Lokomotiv Moskou, met een oorspronkelijke looptijd tot 2017. In de zomer van 2014 ontstond er echter een conflict tussen Diarra en de toenmalige hoofdtrainer van Lokomotiv. Diarra bleef wekenlang weg van de trainingen van de club. In reactie hierop zegde Lokomotiv het contract op en stelde dat Diarra ‘zonder geldige reden’ contractbreuk had gepleegd. Op basis van artikel 17 RSTP stelde Lokomotiv Diarra aansprakelijk voor een bedrag van twintig miljoen euro, dat zij via een procedure bij de FIFA Dispute Resolution Chamber vorderde. Deze oordeelde dat Diarra een bedrag van meer dan tien miljoen euro aan Lokomotiv verschuldigd was, wat later door het CAS in hoger beroep werd bevestigd.
De Belgische Club Sporting Charleroi was na zijn vertrek bij Lokomotiv geïnteresseerd in Diarra, maar op basis van de transferregels van de FIFA konden zij gezamenlijk met de speler aansprakelijk worden gesteld voor de schadevergoeding. Volgens de reglementen van de FIFA kon de nationale voetbalbond van Rusland het internationaal transfercertificaat (‘ITC’) van Diarra daarnaast pas afgeven wanneer de vergoeding aan Lokomotiv zou zijn betaald. Zonder dit ITC zou Charleroi de speler niet kunnen inschrijven, met als gevolg dat Diarra niet speelgerechtigd zou zijn. De Belgische club wilde Diarra daarom enkel in dienst nemen onder de uitdrukkelijke garanties van de FIFA dat de Russische bond het ITC zou afgeven en dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk konden worden gesteld voor de schadevergoeding. Deze garanties bleven echter uit, waardoor Charleroi besloot af te zien van Diarra.
Uiteindelijk tekende hij een contract bij de Franse club Marseille in de zomer van 2015. Diarra stelde een vordering in bij een Belgische rechtbank van zes miljoen euro, waarin hij een schadevergoeding eiste van de FIFA voor de schade die hij in die periode had geleden. Hoewel de rechtbank de vordering slechts tot een bedrag van zestigduizend euro toewees, luidde het oordeel dat de FIFA aansprakelijk was voor de verloren inkomsten. De FIFA ging tegen deze uitspraak in hoger beroep, waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld die aan het arrest van het Hof ten grondslag liggen.
De bestreden regels
Indien één van beide partijen een spelerscontract zonder geldige reden (‘just cause’) verbreekt, is deze partij op grond van artikel 17 RSTP schadevergoeding verschuldigd aan de andere partij. Bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding wordt rekening gehouden met a) nationaal recht, b) de ‘specificiteit’ van de sport, en c) andere objectieve criteria, zoals het salaris van de speler en de betaalde transfervergoeding. Volgens dit artikel kan daarnaast de nieuwe club van de speler door de voormalige club hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schadevergoeding die de speler aan de oude club is verschuldigd.
Indien de speler contractbreuk pleegt gedurende de ‘beschermde periode’— de eerste twee of drie seizoenen van het contract, afhankelijk van de leeftijd van de speler — kan de nieuwe club ook een transferverbod opgelegd krijgen. Volgens artikel 17 lid 4 RSTP wordt vermoed dat de nieuwe club de speler heeft aangezet tot contractbreuk. De nieuwe club heeft aldus een negatieve bewijslast en moet bewijzen dat zij de speler niet heeft aangezet tot de ongegronde contractbreuk.
Laatstelijk mag de nationale bond van de ‘oude’ club ITC van een speler niet afgeven aan een andere nationale bond zolang er tussen de speler en zijn oude club een geschil bestaat over contractbreuk. Zonder het ITC kan een nieuwe club de speler niet inschrijven en is deze daardoor niet speelgerechtigd.
Het oordeel
Het Hof oordeelde allereerst dat er geen sprake is van de zogenoemde ‘sport-exceptie’. De regels in kwestie zijn namelijk niet vastgesteld om ‘niet-economische redenen’ en hebben niet uitsluitend betrekking op de sport zelf. Daarom zijn de regels uit het transferreglement RSTP niet uitgesloten van de toepassing van het EU-recht.
Verkeersvrijheden
De eerste prejudiciële vraag betreft of de regels in strijd zijn met het vrij verkeer van werknemers (artikel 45 VWEU). Volgens het Hof hebben de regels ‘op zijn minst het potentieel’ om spelers, die zich in dezelfde situatie als Diarra bevinden, het vooruitzicht te ontnemen om een ‘onherroepelijk en onvoorwaardelijk’ aanbod te ontvangen van clubs in een andere lidstaat. Het Hof merkt ook op dat het weerlegbare vermoeden dat de nieuwe club de speler tot contractbreuk heeft aangezet, deze clubs het recht op een eerlijk proces ontneemt. Het Hof oordeelt dat artikel 17 RSTP kan leiden tot aanzienlijke financiële en sportieve risico’s die voor spelers onvoorspelbaar zijn.
De FIFA voerde aan dat deze consequenties gerechtvaardigd zijn omdat hiermee contractstabiliteit wordt nagestreefd. Daarnaast zouden ze de integriteit en het goede verloop van interclubvoetbalcompetities waarborgen. Het Hof oordeelt dat het verzekeren van de regelmatigheid van het clubvoetbal een legitieme doelstelling van algemeen belang is, maar merkt op dat contractstabiliteit slechts een van de middelen is waarmee deze doelstelling kan worden verwezenlijkt.
Vervolgens beoordeelt het Hof of deze regels proportioneel zijn ten opzichte van het nagestreefde doel. Het Hof wijst er eerst op dat nergens in de reglementen van de FIFA wordt gedefinieerd wat een ‘just cause’ vormt voor het verbreken van een contract. Het Hof stelt daarnaast dat de ruime formulering van de criteria in artikel 17 RSTP, evenals de discretionaire toepassing ervan, ertoe leiden dat de gevolgen voor spelers onvoorspelbaar zijn. Op basis hiervan oordeelt het Hof dat deze regeling niet als ‘noodzakelijk’ kan worden aangemerkt en daarmee niet proportioneel is.
Met betrekking tot de in beginsel geldende hoofdelijke aansprakelijkheid van de nieuwe club oordeelde het Hof dat bij deze regeling onvoldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het individuele geval. Hoewel de FIFA weliswaar heeft aangetoond dat deze regeling structureel niet is toegepast, stelt het Hof dat deze toch veel onzekerheid met zich brengt voor clubs. Ook het bewijsvermoeden, op basis waarvan clubs een transferverbod kunnen krijgen, is volgens het Hof disproportioneel. Daarbij herhaalt het Hof het European Superleague-arrest waarin zij oordeelde dat de FIFA slechts sancties aan clubs mag opleggen als deze zijn gebaseerd op transparante, objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria. Daarvan is met dit bewijsvermoeden echter geen sprake.
Ook het verbod van afgifte van het ITC, zolang er met de oude club een contractgeschil bestaat, is volgens het Hof disproportioneel. Het Hof oordeelt dat deze regeling een belemmering vormt voor een speler om een in een andere lidstaat zijn beroep te oefenen. Wederom wordt daarbij geen rekening gehouden met het individuele geval, waaronder het gedrag van de oude club, de speler en de rol van de nieuwe club. Het Hof concludeert dat alle regels in strijd zijn met het vrij verkeer van werknemers.
Het mededingingsrecht
De tweede prejudiciële vraag betreft of deze transferregels in strijd zijn met het mededingingsrecht (artikel 101 e.v. VWEU). Eind vorig jaar oordeelde het Hof in het European Super League-arrest dat de regels van sportbonden, die tot doel hebben om de mededinging te beperken, niet langer gerechtvaardigd kunnen worden via de eerder ontwikkelde Meca-Medina-doctrine. Op basis van deze doctrine kunnen sportbonden hun mededingingsbeperkende reglementen rechtvaardigen met legitieme sportdoelstellingen, mits de desbetreffende regel inherent en proportioneel is aan dat doel. Indien er sprake is van een doelbeperking, wordt de weg naar deze doctrine echter afgesloten.
Of er sprake is van een doelbeperking, wordt beoordeeld aan de hand van de feitelijke en juridische context. Het Hof overweegt dat de regels vergelijkbaar zijn met een ‘algemeen, absoluut en permanent verbod’ op eenzijdige aanwerving van spelers die al door een andere club zijn gecontracteerd. Dit vormt een duidelijke beperking van de mededinging, waar clubs zonder deze regels wel toe in staat zouden zijn. Het Hof concludeert dat de regels in hoge mate schadelijk zijn voor de mededinging en daarom een doelbeperking vormen. Als gevolg hiervan kan de FIFA de transferregels niet rechtvaardigen door een beroep te doen op de Meca-Medina-doctrine.
Ook een eventuele vrijstelling op basis van lid 3 van artikel 101 VWEU biedt de FIFA geen soelaas. De transferregels zouden kunnen worden toegestaan als zij zouden bijdragen aan efficiëntiewinsten bij transfers of aan economische vooruitgang. In dat kader heeft de FIFA volgens het Hof niet kunnen aantonen dat de regels onmisbaar of noodzakelijk zijn voor het bereiken van dergelijke efficiëntieverbeteringen, noch heeft de FIFA überhaupt efficiëntieverbeteringen kunnen aantonen. Het Hof concludeert daarom dat de bestreden transferregels in strijd zijn met het mededingingsrecht.
De gevolgen
De feitelijke gevolgen voor de FIFA zijn helder: de FIFA zal, net zoals na het Bosman-arrest, opnieuw aan de tekentafel moeten zitten. De juridische gevolgen zijn daarentegen complexer.
Het oordeel van het Hof maakt duidelijk dat de FIFA het gebruik van open termen zonder verdere precisering zal moeten vermijden. Ook zal de FIFA consequent de criteria van een toekomstige variant van artikel 17 RSTP moeten toepassen. Verder zal de FIFA naar alle waarschijnlijkheid het bewijsvermoeden uit het reglement moeten halen en zal er rekening moeten worden gehouden met het feitelijke verloop van de overgang naar de nieuwe club. Deze voorwaarden zijn essentieel om te beoordelen of de manier waarop contractstabiliteit wordt gewaarborgd, proportioneel is binnen het kader van het vrij verkeer van werknemers.
Zelfs als de regels niet in strijd zouden zijn met het vrij verkeer van werknemers, blijft de vraag of een nieuw transferreglement de mededingingsrechtelijke toets zou doorstaan. Het Hof benadrukt dat regels die clubs beperkingen opleggen bij het overnemen van spelers van andere clubs een doelbeperking vormen. Gezien het European Super League-arrest zal de FIFA geen beroep kunnen doen op de Meca-Medina-doctrine.
De FIFA zal dus met berekeningen moeten aantonen dat de transferregels efficiëntieverbeteringen opleveren en bijdragen aan economische vooruitgang in de zin van artikel 101 lid 3 VWEU. Hoe de FIFA dit zal moeten aanpakken, is vooralsnog onduidelijk.
Hoe lang het zal duren voordat de FIFA nieuwe reglementen opstelt, is een interessante slotvraag. De vordering van Diarra om zijn schade op de FIFA te verhalen werd in eerste aanleg in België toegewezen. Naar aanleiding van de prejudiciële vragen zal ook het hoger beroep in zijn voordeel uitvallen. Door de instandhouding van de huidige regels bevindt de FIFA zich nu in een precaire positie, waarin andere voetballers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden of zullen bevinden, de FIFA aansprakelijk kunnen stellen. Het is duidelijk dat na dit belangrijke arrest de bal nu in de tuin van de FIFA ligt.
Vragen
Als je meer over dit onderwerp wilt weten, ben je bij LOYR aan het juiste adres. Babs Dubois en Zabih Etemadi, beiden gespecialiseerd in Sportrecht, hebben bewezen ervaring op het hoogste niveau in het begeleiden van clubs, coaches, spelers en voetbalmakelaars. Voor eventuele vragen kun je contact met hen opnemen via dubois@loyr.nl en etemadi@loyr.nl.